Afgelopen week heeft staatssecretaris Aartsen de Verkenning Publieke Mobiliteit naar de Tweede Kamer gestuurd.
De Tweede Kamer werd door het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat geïnformeerd over een ingrijpende herziening van het denken over openbaar vervoer en doelgroepenvervoer in Nederland. De staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat – Openbaar Vervoer en Milieu, A.A. (Thierry) Aartsen, schetst namens meerdere departementen een toekomstbeeld waarin zogenoemde publieke mobiliteit een centrale rol moet gaan spelen. De brief, mede namens de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de staatssecretaris Langdurige en Maatschappelijke Zorg van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, vormt de officiële terugkoppeling van een uitgebreide verkenning naar dit onderwerp.
bezettingsgraad
Centraal staat de constatering dat het mobiliteitsgedrag van Nederlanders sinds de COVID-pandemie structureel is veranderd. De bezettingsgraad in het openbaar vervoer is gedaald, terwijl de kosten voor exploitatie juist zijn gestegen. Vooral in regionale gebieden heeft dit geleid tot een versobering van het aanbod en daarmee tot een verminderde bereikbaarheid van essentiële voorzieningen. Ondanks een licht herstel van het aantal reizigers en aanvullende rijksinvesteringen in het regionale openbaar vervoer, blijven vervoersbedrijven kampen met personeelstekorten. Tegelijkertijd zorgt een dubbele vergrijzing voor een toenemende druk op het doelgroepenvervoer, waarvan de kosten naar verwachting in de komende jaren met dertig tot vijftig procent zullen stijgen.
Volgens de staatssecretaris vraagt deze combinatie van ontwikkelingen om een fundamenteel andere inzet van de beschikbare publieke middelen. Vanuit zijn stelselverantwoordelijkheid ziet hij kansen om openbaar vervoer en doelgroepenvervoer slimmer te combineren, zodat voorzieningen bereikbaar blijven voor alle reizigersgroepen. Deze integratie van vervoersvormen wordt aangeduid als publieke mobiliteit en is de afgelopen periode onderwerp geweest van overleg met medeoverheden, waaronder tijdens het Bestuurlijk Overleg over de Financiële Verhoudingen en het Overhedenoverleg in 2024.
verkenning
De verkenning naar publieke mobiliteit werd uitgevoerd tussen september 2024 en juli 2025 door bureau Berenschot, met kostenneutraliteit als harde randvoorwaarde. Meer dan vijftig organisaties en experts werden geraadpleegd. Het rapport schetst een zogenoemd wenkend perspectief waarin alle reizigers gebruik kunnen maken van publiek gefinancierde mobiliteit. Het systeem is vraagafhankelijk, flexibel en centraal aangestuurd. Reizigers worden, afhankelijk van hun situatie, thuis of bij een nabijgelegen halte opgehaald. Voertuigen zijn toegankelijk voor mensen met en zonder een beperking. Tegelijkertijd blijft een deel van het huidige regionale openbaar vervoer bestaan, zoals drukke buslijnen, metro en tram, aangevuld met deelmobiliteit, mobiliteitshubs, private initiatieven en vrijwilligersvervoer.
De staatssecretaris benadrukt dat publieke mobiliteit geen eenvoudig te realiseren model is. Overheden en vervoerders zullen anders moeten gaan werken en reizigers zullen moeten wennen aan nieuwe reispatronen. Bijzondere aandacht gaat daarbij uit naar kwetsbare groepen en naar de verplichtingen die voortvloeien uit het VN-verdrag Handicap. Publieke mobiliteit moet leiden tot betere bereikbaarheid en toegankelijkheid, maar de effecten op reizigersgedrag zijn nog onvoldoende in kaart gebracht. Daarom worden in de komende periode praktijkproeven uitgevoerd in verschillende regio’s.
BO MIRT
Op regionaal niveau zijn inmiddels concrete stappen gezet. Tijdens het vorige BO MIRT werd vijf miljoen euro gereserveerd om ervaring op te doen met publieke mobiliteit. Met de provincie Zeeland en de regio Drechtsteden zijn afspraken gemaakt en gesprekken lopen met Overijssel, Flevoland, Achterhoek, MRDH en Utrecht. Zeeland loopt voorop met het project ‘De Flex’, waarbij een netwerk van busjes op afroep beschikbaar is voor alle reizigers. Vanuit een publieke mobiliteitscentrale worden vraag en aanbod op elkaar afgestemd. Volgens de staatssecretaris zijn de eerste ervaringen van reizigers positief en draagt het Rijk vijftig procent bij aan deze ontwikkeling, goed voor zes miljoen euro.
Naast de praktische uitvoering speelt ook de financiering een grote rol. Openbaar vervoer en doelgroepenvervoer worden momenteel via verschillende begrotingen en fondsen bekostigd. Berenschot adviseert om deze geldstromen te bundelen, maar de staatssecretaris vindt het daarvoor nog te vroeg. Eerst moeten alle financiële stromen inzichtelijk worden gemaakt, met name binnen het doelgroepenvervoer, waar gemeenten uiteenlopende bedragen uitgeven. Parallel hieraan start een studie naar de macrofinanciering van het openbaar vervoer, waarin ook publieke mobiliteit zal worden meegenomen.
transitie
De verbredingsfase van het traject start begin 2026. Na afronding zal de Kamer worden geïnformeerd over de resultaten en de voortgang van de regionale projecten. Op basis daarvan verwacht de staatssecretaris een Kabinetsstandpunt Publieke Mobiliteit te kunnen vaststellen.
Aan het slot van dit dossier blijft het beeld hangen van een mobiliteitssysteem in transitie, waarin vaste lijnen plaatsmaken voor flexibele verbindingen en waarin bereikbaarheid opnieuw wordt gedefinieerd als publieke verantwoordelijkheid.


