De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 15 januari 2025 een belangrijke uitspraak gedaan in een geschil over aangepast leerlingenvervoer in Rotterdam.
De zaak betrof een moeder die bij het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam een aanvraag had ingediend voor aangepast vervoer voor haar zoon naar speciaal basisonderwijs, maar deze aanvraag werd aanvankelijk afgewezen. De Raad van State heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, wat betekent dat het college onterecht heeft gehandeld bij het afwijzen van de aanvraag.
De kern van de zaak draaide om de vraag of de zoon van de moeder recht had op aangepast vervoer, zoals taxivervoer, omdat hij door een verstandelijke en lichamelijke handicap niet zelfstandig of met begeleiding gebruik kon maken van openbaar vervoer. De afstand tussen de woning van het gezin en de school bedraagt 5,17 kilometer, en de moeder stelde dat deze reis niet haalbaar was zonder aangepast vervoer.
aanvraag en afwijzing
Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam wees de aanvraag in september 2021 af, evenals het bezwaar dat de moeder daarna indiende. Volgens het college was er geen sprake van een situatie waarin de leerling, op basis van artikel 12 van de Verordening leerlingenvervoer Rotterdam 2015, recht zou hebben op aangepast vervoer. Het college vond dat de leerling wel onder begeleiding met het openbaar vervoer naar school kon reizen, ondanks de medische en psychologische problemen die door de moeder en deskundigen werden aangevoerd.
De moeder ging tegen deze beslissing in beroep bij de rechtbank Rotterdam. In april 2023 oordeelde de rechtbank dat het college niet correct had gehandeld en dat de aanvraag voor aangepast vervoer ten onrechte was afgewezen. De rechtbank baseerde zich op verschillende medische verklaringen, waaronder een rapport van een orthopedagoog en een psycholoog, waaruit bleek dat de zoon door een autismespectrumstoornis, een licht verstandelijke beperking en posttraumatische stressstoornis niet in staat was om zelfstandig of met begeleiding van het openbaar vervoer gebruik te maken. De rechtbank gaf het college de opdracht om een nieuw besluit te nemen en daarbij de uitspraak mee te nemen.
Het college bleef echter volhouden dat niet aan alle voorwaarden van de verordening was voldaan en ging in hoger beroep bij de Raad van State.
De Raad van State oordeelde dat het college opnieuw in de fout was gegaan en dat het besluit om aangepast vervoer te weigeren onterecht was. De hoogste bestuursrechter baseerde zich op een medisch advies uit augustus 2023, waarin expliciet werd geconcludeerd dat de zoon vanwege zijn beperkingen zelfs onder begeleiding niet in staat was om gebruik te maken van het openbaar vervoer. Ook werd vastgesteld dat de problematiek van de zoon al tijdens het schooljaar 2021-2022 aanwezig was en dat er sprake was van structurele reisbeperkingen. Het argument van het college dat de beperkingen pas later relevant zouden zijn geworden, werd door de Raad van State verworpen.
De Raad van State ging verder dan de rechtbank door te bepalen dat de moeder recht had op een vergoeding van €1.540 voor de reiskosten in het schooljaar 2021-2022. Deze vergoeding is gebaseerd op de werkelijke benzinekosten die de moeder maakte, aangezien het college destijds geen aangepast vervoer had toegekend. Het eerdere bedrag van €580, dat het college had toegekend op basis van de kosten van openbaar vervoer, werd als onvoldoende beschouwd.
bredere impact
Deze uitspraak heeft niet alleen gevolgen voor de betrokken familie, maar biedt ook een precedent voor andere ouders die met vergelijkbare situaties kampen. De Raad van State benadrukte dat bij de beoordeling van aanvragen voor aangepast vervoer medische en sociale omstandigheden van de leerling zwaar moeten meewegen. Het college van Rotterdam is verplicht om bij toekomstige aanvragen zorgvuldiger te toetsen en medische adviezen serieuzer mee te nemen in de besluitvorming.
De uitspraak onderstreept daarnaast het belang van duidelijke communicatie en adequate ondersteuning van ouders in complexe procedures rondom leerlingenvervoer. Het college werd ook veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van de moeder, die werden vastgesteld op €1.312,50.